
Jurisprudentie
BB8414
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701302/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701302/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker] van 22 augustus 2005 om handhavend op te treden tegen het gebouw op het perceel met het kadastrale nummer 1951, tegen het gedeeltelijk dempen van het wiel en tegen de bebouwing en het dumpen van (bouw)afval op het perceel met het kadastrale nummer 1936, niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft het college overwogen dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
Uitspraak
200701302/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [verzoeker], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/2088 van de rechtbank Breda van 11 januari 2007 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker] van 22 augustus 2005 om handhavend op te treden tegen het gebouw op het perceel met het kadastrale nummer 1951, tegen het gedeeltelijk dempen van het wiel en tegen de bebouwing en het dumpen van (bouw)afval op het perceel met het kadastrale nummer 1936, niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft het college overwogen dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het college de daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhavend optreden en gegrond verklaard voor zover deze zijn gericht op het besluit om het verzoek om handhavend optreden niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft het college onder herroeping van het besluit van 25 oktober 2005 het verzoek om handhaving afgewezen.
Bij uitspraak van 11 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven van [verzoeker], (hierna: appellanten) bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar appellanten, in de personen van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. van Dalen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond tegen de afwijzing handhavend op te treden tegen de bebouwing op de percelen met de kadastrale nummers 2000, 2001 en 2002. Appellanten voeren daartoe aan dat de bebouwing in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "'t Vaartje" (hierna: het bestemmingsplan).
2.1.1. [verzoeker] heeft in zijn brief van 22 augustus 2005 niet verzocht om handhavend op te treden tegen bebouwing op de percelen met de kadastrale nummers 2001 en 2002. Eerst in hoger beroep wordt door appellanten aangevoerd dat ook op voornoemde percelen is gebouwd. De rechtbank kon derhalve deze grond niet beoordelen. Dit geldt evenzeer voor de bebouwing op het perceel met kadastraal nummer 1948, die appellanten eerst ter zitting hebben genoemd.
Nu [verzoeker] in zijn verzoek van 22 augustus 2005, in bezwaar noch in beroep concreet heeft gemaakt op welke bebouwing op het perceel met het kadastrale nummer 2000 hij doelde, hoefde de rechtbank deze grond evenmin afzonderlijk te beoordelen. Het betoog faalt.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het gedeeltelijk dempen van het wiel. Zij voeren daartoe aan dat het dempen in strijd is met de aan het wiel toegekende bestemming "Natuurgebied".
2.2.1. Gelet op de stukken, waaronder de overgelegde foto's, en het verhandelde ter zitting bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij het storten van grond geen demping van het wiel heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat ingevolge het bestemmingsplan op het verbrede gedeelte van de oprit de bestemming "Woondoeleinden" rust. Appellanten hebben in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan in beroep. Er bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. Het college was mitsdien niet bevoegd om handhavend op te treden. Hetgeen overigens is aangevoerd heeft geen betrekking op het verzoek om handhaving en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen. Het betoog slaagt niet.
2.3. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank eveneens heeft miskend dat het college handhavend op moet treden tegen het tuinhuisje. Zij voeren daartoe aan dat de akkoordverklaring voor het tuinhuisje is vervallen, nu deze niet binnen één jaar is gebouwd op de plaats waarvoor de akkoordverklaring is verleend.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Bij besluit van 30 september 1998 heeft het college het voornemen van [belanghebbende] om een tuinhuisje op het perceel [locatie] te plaatsen akkoord verklaard. Uit een per abuis bij de akkoordverklaring gevoegde tekening blijkt echter dat de akkoordverklaring het perceel met kadastraal nummer 1951 betreft, waarop ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Natuurgebied" rust. Gebouwen zijn op gronden met deze bestemming niet toegestaan.
Ingevolge artikel 42, tiende lid, van de Woningwet zoals die destijds luidde, moet met het bouwen zijn begonnen binnen 13 weken na de dag waarop de mededeling werd gedaan. Zoals de Afdeling met betrekking tot deze mededeling, de zogenoemde "akkoordverklaring", eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 juli 1995 in zaak no. R01.94.0107 (Gst. 1995, 7017, 7) kent artikel 42, tiende lid, van de Woningwet een vorm van vervallen door tijdsverloop. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de vaststelling van de rechtbank dat op het perceel met kadastraal nummer 1951 het tuinhuisje eerst in het voorjaar van 2001 is gebouwd, onjuist is. Uit artikel 42, tiende lid, van de Woningwet volgt dat, nu niet binnen 13 weken met de bouw van het tuinhuisje op de akkoordverklaarde plaats is begonnen, deze akkoordverklaring is vervallen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was er geen sprake van een onherroepelijke akkoordverklaring nu opnieuw melding had moeten worden gedaan voor de bouw van het tuinhuisje in het voorjaar van 2001 op het perceel met kadastraal nummer 1951. Nu dat niet is gebeurd, was het college, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bevoegd tot handhavend optreden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover dit het oordeel van de rechtbank betreft dat het college niet handhavend kan optreden tegen het tuinhuisje op het perceel met kadastraal nummer 1951. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingesteld beroep in zoverre gegrond verklaren. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.5. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 januari 2007 in zaak no. 06/2088, voor zover dit het oordeel van de rechtbank betreft dat het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het tuinhuisje op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Waspik, sectie D, nummer 1951;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, voor zover dat het besluit van het college betreft om niet handhavend op te treden tegen het tuinhuisje op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Waspik, sectie D, nummer 1951;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk van 7 maart 2007, kenmerk COBO 06/5224, voor zover het de beslissing van het college betreft om niet handhavend op te treden tegen het tuinhuisje op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Waspik, sectie D, nummer 1951;
VI. gelast dat de gemeente Waalwijk het door [verzoeker] en appellanten voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,- (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
270-560.